arrow_drop_up

Ik zat 28 uur in een kluis. Het was weldadig

Het essay dat je nu gaat lezen is geschreven door Lieke Wijnia, conservator van Museum Catharijneconvent. Zij schreef dit artikel tijdens haar verblijf in de middeleeuwse kluis van de Jacobikerk in Utrecht op 22 en 23 juli. ViaJacobi stelt deze kluis open voor kunstenaars, historici, singer-songwriters, filmmakers, dichters en artiesten en nodigt hen uit om een etmaal aan een bijzonder project te werken. Wil je een paar uur ervaren hoe het is om in deze kluis te lezen, schrijven of tekenen? Je kunt de kluis dan boeken voor een tijdsslot van drie uur. Kijk daarvoor bij 'Reserveren'.

Met glazige ogen kijkt ze de wereld in, het is een blik die niet gauw loslaat. Met haar rechterhand omklemt ze een schedel. Op links rust haar kin, de pink argeloos tegen de mondhoek geplaatst. Hoewel ze mij vastberaden aankijkt, verraadt de glinstering in haar ogen het verdriet dat ze met zich meedraagt.

Deze ogen volgen mij al meer dan vijftien jaar. Ik zag ze voor het eerst in 2003, toen 6 vwo van de RSG Simon Vestdijk onder bezielende leiding van meneer Hoekstra, de tekenleraar, op meerdaagse kunstreis ging. Die dagen deed ik onuitwisbare indrukken op. Zo waande ik me totaal verloren in de eindeloze diepten van James Turrell’s lichtsculptuur in Museum De Pont. Maar pas echt indrukwekkend vond ik haar indringende blik die ik zag in het Museum voor Schone Kunsten in Gent. Ze was de postergirl van een tentoonstelling over Maria Magdalena. Het museum had het schilderij waarop zij sierde onlangs aangekocht. Ik kocht de poster en hing die na thuiskomst in mijn slaapkamer. Ik was vooral gefascineerd door de impressionistische toets waarmee de Belgische kunstenaar Alfred Stevens deze vrouw had geschilderd. Ik zocht een paar keer op wie Maria Magdalena ook alweer was, maar onthield het nooit erg lang. Een jaar later verhuisde ze mee naar mijn studentenkamer in Utrecht. Afhankelijk van de muurruimte die over was, kwam de poster zo nu en dan tevoorschijn.

In april 2019 begon ik met een nieuwe baan. In de tussenliggende jaren was ik meermaals verhuisd, afgestudeerd kunsthistoricus en had ik een proefschrift geschreven in de religiewetenschap. De interactie tussen kunst, religie en musea heeft mijn grote interesse. Zo kreeg ik een baan als conservator bij Museum Catharijneconvent. Al tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek werd mij verteld dat de eerste grote tentoonstelling waar ik aan ging werken over Maria Magdalena zou gaan. In de eerste werkweek viel me ineens het beeld van Stevens’ schilderij binnen. Dát was toch een Maria Magdalena? Ik zocht op “Maria Magdalena” + “Gent” en vond het al snel. Had ik dat affiche ook nog ergens? Een aantal posters was al die keren meeverhuisd en ja hoor, toen ik deze eenmaal thuisgekomen uitrolde, lag ze daar netjes tussen.

Alfred Stevens, 1887, Museum voor Schone Kunsten, Gent

Maria Magdalena

Stevens, die zijn leven grotendeels in Parijs doorbracht, vergaarde roem met dromerige society-portretten. In de jaren 1887-88 schilderde hij een reeks sterke vrouwen uit de Bijbel en literatuur: Salome, Maria Magdalena, Ophelia en Lady Macbeth. Zo op het eerste gezicht is het een romantische verbeelding van Maria Magdalena. Ze is beeldschoon, heeft een weelderige haardos en een verleidelijke uitstraling. Toch heeft Stevens haar niet geschilderd als femme fatale. Dat komt door haar glinsterende ogen, de aanzet tot tranen die daarin schuilgaat. Volgens de overlevering leidde Maria Magdalena een zondig leven, waarvoor ze na haar bekering sterk berouw toonde. Zo sterk, dat ze met de tranen die ze huilde de voeten van Jezus kon wassen. Ze wordt vaak wenend onderaan het kruis of bij de graflegging van Jezus afgebeeld. Stevens schilderde een veel ingetogener berouw, die een spanning oplevert met de sensualiteit die hij haar eveneens heeft meegegeven.

Volgens de Gouden Legende, een middeleeuwse verzameling heiligenlevens, bracht Maria Magdalena na Jezus’ hemelvaart dertig jaar als kluizenaar in de wildernis door. Dit is de Magdalena die Stevens afbeeldde, in een ruig landschap, met de schedel en eenvoudige kleding. Het was een ascetisch leven, zonder enige vorm van lichamelijk voedsel of materieel bezit. Op de zeven dagelijkse gebedsuren werd zij door engelen opgetild en spiritueel gevoed met de mooiste gezangen. Ook deze episode uit haar leven stond in het teken van berouw als toonbeeld van toewijding aan Jezus. Het diende menig gelovige als voorbeeld van zondebesef. Zo waren er bijvoorbeeld middeleeuwse vrouwen die zich lieten inkluizen, om afgesloten van de aardse samenleving een uiterst spiritueel leven te leiden. Ze waren niet uitsluitend op zichzelf en God aangewezen. Zo fungeerden ze als naaste van geestelijken en gelovigen kwamen om raad vragen of eten brengen.

Lieke Wijnia in de Andreaskapel van de Jacobikerk

Dit essay schrijf ik al zittend achter een antiek houten bureau in de Andreaskapel van de Utrechtse Jacobikerk. Aan deze kapel zit een middeleeuwse bidkluis vast, een kleine ruimte van 1 bij 1,75 meter. In de tweede helft van de vijftiende eeuw leefde kluizenaar Alyt Ponciaens hier langere tijd. Ik mag er nu een dag en een nacht doorbrengen als Hermit in Residence. Al werkend aan de tentoonstelling over Maria Magdalena, hoop ik enige voeling met het inkluizen te krijgen. Dit lijkt paradoxaal. Er worden heerlijke maaltijden gebracht en ik zit te typen op mijn laptop, die als ik wil op de wifi kan. Toch vraagt deze omgeving om een andere houding dan het werk op kantoor of in de studeerkamer. Het dwingt tot focus en overgave. Het gaat om rust vinden in deze situatie. Het zich ontzeggen van randzaken, wat velen als beperking zien, geeft eigenlijk grote vrijheid. Gedachten, met bestemming onbekend, beginnen te stromen. Mijn lichaam voelt zich vrij. Hoewel de stoel gaandeweg de dag wat oncomfortabel zit en ik de nacht doorbreng op een stretcher, geeft het tijdelijk inkluizen mijn lichaam een soort reset. Dit doet ook mijn gemoed goed. En ik ervaar de tijd niet langer als noodzakelijk. Mijn verblijf hier vindt een eigen structuur, een ritme dat naar mijn hoofd en mijn lichaam luistert.

Hoewel steeds van tijdelijke aard, lopen dit soort ervaringen als rode draad door mijn leven. Ik vind ze meestal in kunst. Toen ik deelnam aan een kunstperformance van Marina Abramoviç, waarin stilte centraal stond. Of tijdens een theaterstuk waarbij we als deelnemers telefoons en horloges inleverden en sliepen in een weiland. Onlangs nog, toen ik twee uur lang in mijn eentje voor een schilderij van Mark Rothko mocht zitten. En nu hier, in deze kapel, terwijl ik me buig over de prachtigste Maria Magdalena-kunstwerken die volgend voorjaar in de tentoonstelling te zien zijn.

Het zijn ervaringen waardoor ik Stevens’ Magdalena met heel andere ogen ben gaan ervaren. Ze is niet langer de impressionistisch geschilderde vrouw met de betoverende blik, die ik vroeger zo mooi vond. Ze is nu ook de kluizenaar, die zich terugtrok uit de alledaagse wereld en haar leven daarmee verrijkte. Die zo veel devotie voelde, dat het berouw om haar zonden altijd in haar tranen aanwezig was. Zelfs als glimp in de ogenschijnlijk verleidelijke vrouw die Stevens van haar maakte.

In februari 2021, achttien jaar na onze eerste ontmoeting, zal ik haar opnieuw recht in de ogen kunnen kijken. Ze komt naar de tentoonstelling waar ik als conservator aan werk. En dat voelt als een enorm voorrecht. Reikhalzend kijk ik ernaar uit, in de hoop dat haar blik eveneens vele tentoonstellingsbezoekers zal intrigeren.

Met dank aan ViaJacobi voor de uitnodiging om de eerste Hermit in Residence te zijn en aan Biem Lap voor de informatie die hij deelde over de Jacobikluis. De tentoonstelling over Maria Magdalena in Museum Catharijneconvent opent op 19 februari 2021.

Dit essay verschijnt op vrijdag 24 juli in Gulliver, de cultuurbijlage van het Nederlands Dagblad.

Lieke Wijnia

Foto's van Lieke Wijnia: Arend-Jan Westerhuis